Romeinse keizerlijke en provinciale
muntslag
De betekenis van de termen
Romeinse keizerlijke muntslag (‘Roman imperial coinage’) en Romeins provinciale
muntslag (‘Roman provincial coinage’) kan het een verzamelaar soms laten
duizelen. In dit korte artikeltje wil ik proberen de termen te definiëren en
een beknopt geïllustreerd overzicht te geven van deze onderverdeling van
Romeinse muntslag.
Romeins
keizerlijke muntslag – Een definitie zou kunnen zijn ‘alle
munten die in het naslagwerk RIC zijn
opgenomen’, maar zo gemakkelijk wil ik mij er niet van af maken. Kenmerken van keizerlijke
muntslag zouden als volgt kunnen worden omschreven:
·
geldig in het hele Romeinse rijk;
·
Latijnse omschriften;
·
een centraal georganiseerd uniform systeem
van denominaties in brons, zilver en goud;
·
vijf eeuwen continuïteit van Augustus tot
de val van het West-Romeinse rijk onder Romulus Augustus.
Toen het Romeinse rijk in
de loop van de geschiedenis steeds groter werd, werd de vraag naar munten te
groot voor het munthuis te Rome. Er werden in de provincies ook munthuizen
gesticht voor de keizerlijke muntslag. Dit geeft de aanleiding tot een
begrijpelijk misverstand: namelijk dat elke munt die niet in Rome geslagen is, ‘Romeins
provinciaal’ is (zie figuur 1).
Figuur
1: De keizerlijke muntslag van Gordianus III 238-244 bestaat uit verschillende
denominaties – de gouden aureus (r.boven) de zilveren denarius en de
antoninianus (l. boven), en diverse denominaties in brons, zoals de sestertius
(onder). De meeste van Gordianus’ munten werden in Rome geslagen. Echter, het
munthuis van Antiochië produceerde ook diverse emissies antoniniani. De munt
linksboven is er daar een van. Deze munt wordt daarom ook tot de keizerlijke
muntslag gerekend.
Romeins
provinciale muntslag – Hiermee wordt de lokale muntslag in het
Romeinse rijk bedoeld. In de Romeinse provincies hadden bepaalde steden het
recht om munten te slaan. Sommige steden hadden er al een eeuwenlange traditie
van muntslag op zitten toen ze door de Romeinen ingelijfd werden. Kenmerken van
Romeins provinciale muntslag zijn:
·
bestemd voor lokaal of regionaal gebruik;
·
omschriften vooral in het Grieks;
·
variërende systemen van denominaties;
·
voornamelijk in brons;
·
continuïteit alleen in metropolen als bijvoorbeeld
Antiochië, Alexandrië en Caesarea. De meeste steden – er zijn honderden steden
geweest die Romeins provinciale munten hebben geslagen – kenden korte
uitbarstingen van productie of produceerden maar gedurende een beperkt aantal
keizers;
·
dragen op de keerzijde de naam van de stad,
meestal in genitief, meervoud: ANTIOXEIΩN ‘[munt] van de inwoners van
Antiochië’; SMYPNAIΩN ‘[munt] van de inwoners van Smyrna’.
Vroeger werd Romeins provinciale
muntslag ook wel ‘Greek imperial coinage’ genoemd, omdat de omschriften meestal
in het Grieks gesteld zijn. Maar het woord ‘meestal’ geeft al aan dat deze term
niet goed de lading dekt: de muntslag van Romeinse coloniae in de provincie, waar Latijn de voertaal was, wordt ook
tot de provinciale muntslag gerekend. De munt uit Deultum in figuur 2 heeft
bijvoorbeeld Latijnse omschriften.
Figuur
2: Romeins provinciale munten: Trajanus 98-117 AE 23mm uit Amastris in Paphlagonië
(AMACTPIANΩN), Hadrianus 117-138 AR tetradrachme uit Aegeae in Cilicië (AIΓEAIΩN),
Maximinus I 235-238 AE 24mm uit de colonia Deultum in Thracië (COL FL PAC
DEVLT) en Julia Domna 193-212 AE 23mm uit Hypaepa in Lydië (VΠAIΠHNΩN).
Keizerlijke
muntslag in de provincie
In de eerste twee eeuwen van
onze jaartelling werden de meeste Romeins keizerlijke munten in Rome
geproduceerd. Er waren vanaf het begin munthuizen in de provincie waaraan soms
muntslag werd uitbesteed. Zo produceerde het munthuis van Lyon onder de
Julio-Claudische keizers talrijke bronzen munten. Onder Vespasianus werden er
Romeinse denarii geslagen in Efeze in Klein-Azië en in Antiochië in Syrië (zie
figuur 3). Vanaf de tweede eeuw werd er regelmatig zilver bijgemunt in muntplaatsen
in Syrië, voornamelijk in Antiochië. De stijl van deze munten ligt dichtbij die
van de munten uit Rome, maar is toch te onderscheiden.
Figuur 3: Sestertius van
Nero 54-68 uit Lugdunum en een denarius van Vespasianus 69-79 uit Antiochië.
Eind derde eeuw zien we
echter een sterke uitbreiding van munthuizen in de provincie. Er werden tal van
nieuwe munthuizen gesticht waar de Romeinse standaardmunt van die tijd – de antoninianus
– aangemunt werd. Dit gebeurde vooral om de toevoer van soldij aan de legioenen
beter te kunnen organiseren. Ten tijde van keizer Probus 276-282 waren er acht munthuizen
actief: in het westen Rome, Lugdunum en Ticinum, in de Balkanprovincies Siscia
en Serdica en in het oosten Cyzicus, Antiochië en Tripolis. Veertig jaar later
waren het er al veertien.
De keizerlijke muntslag
werd centraal geregeld in algemeen bestuurlijke zin, maar de munthuizen hadden
beperkte vrijheden tot variatie in de ontwerpen. Niet altijd werden die
vrijheden benut. Tijdens Claudius II 268-270 was er een beperkte en
conservatieve voorraad van omschriften en keerzijdetypen in gebruik. Maar een
paar jaar later, onder keizer Probus, produceerde het munthuis van Serdica een
groot scala van varianten in omschriften en bustetypen.
Figuur
4: Antonianus van Claudius II uit Milaan (links) en een antoninianus van Probus
met het voor Serdica unieke voorzijdeomschrift DEO ET DOMINO PROBO INVICTO
AVGVSTO – ‘De onoverwinnelijke keizer Probus, God en Heer’.
In de vierde eeuw, met de
regering van Diocletianus 284-306, werd de muntslag strak gereguleerd. Het
muntstelsel werd steeds uniformer, een ontwikkeling die zich in de vierde en
vijfde eeuw doorzet. Een mooi voorbeeld van die uniforme emissies munten,
geproduceerd in alle munthuizen tegelijk, is de emissie van bronzen ‘abdicatiefolles’
in 306, toen Diocletianus en Maximianus vrijwillig afstand deden van de
keizertitel. Om dat te memoreren werd een ‘voorbeeldmunt’ naar alle munthuizen
in het Rijk gestuurd. Alle munthuizen produceerden toen aan de hand van die
munt, maar in hun eigen stijl, hetzelfde type (zie figuur 5).
Figuur 5: De emissies van AE
folles die de abdicatie van Diocletianus en Maximianus memoreren, zijn overal uniform.
Dezelfde keizerstitulatuur, dezelfde buste en dezelfde keerzijdevoorstelling. Alleen
de stijl van de verschillende munthuizen, en de letters en symbolen die het munthuis
aangeven, variëren. Om een idee te krijgen zijn munten afgebeeld uit vier
munthuizen – Ticinum, Trier, Cyzicus en Antiochië - maar er waren er meer.
Provinciale
muntslag
De muntslag in de
provincie werd geregeld door lokale autoriteiten, maar natuurlijk had de Romeinse
gouverneur ook een flinke vinger in de pap. Op de provinciale muntslag vinden
we dus veelal de voorstellingen van de gewone keizerlijke muntslag terug,
inclusief de vele personificaties van deugden waar de Romeinen zo dol op waren.
Maar het interessante van de keerzijdevoorstellingen op lokale producties is
dat ze daarnaast ook vaak een plaatselijk karakter en stijl hebben en
beantwoorden aan lokale gevoelens en trots.
Figuur 6: Vier speciale Romeins
provinciale munten met een lokaal karakter: Een brons van Mytilene op Lesbos
die Julia Procula eert, een plaatselijke weldoenster, en op de keerzijde de
beroemde Lesbische dichteres Sappho. Daarnaast een medaillon van Caracalla uit
Perinthus in Thracië met twee plaatselijke tempels en daarboven twee prijsurnen,
gewonnen tijdens de Pythische Spelen (AKTIA ΠYΘI). Linksonder een
brons uit Efeze in Ionië van Augustus en Livia. De keerzijde laat het hert
zien, dat al eeuwenlang de muntslag van deze stad typeert. Rechtsonder een
bronzen munt van Marcus Aurelius uit Korinthe met op de keerzijde de akropolis
van de stad.
Zo wordt bijvoorbeeld het organiseren van een sportfestijn steevast op de stedelijke
muntslag gememoreerd. Ook is de plaatselijke cultus of het plaatselijke mythologische verleden een geliefd onderwerp.
Munten van Hypaepa in Lydië (zie figuur 2) hebben bijvoorbeeld voorstellingen
van Artemis Anaitis omdat die godin daar vereerd werd. En op munten van
Antiochië zien we vaak voorstellingen van het beroemde standbeeld van ‘de Tyche
van Antiochië’ (zie figuur 7) dat zich in de stad bevond. Vanwege het
plaatselijke karakter zijn er veel voorstellingen te vinden die uniek zijn voor
een enkele muntplaats. In Apameia, bijvoorbeeld, werd een munt geslagen met een
voorstelling van de ark van Noach; klaarblijkelijk had de stad een invloedrijke
Joodse bevolkingsgroep.
Figuur
7: Munten van Philippus I. Het munthuis produceerde zowel keizerlijke als
provinciale muntslag. De munt rechtsboven is een antoninianus uit Antiochië.
Links hetzelfde type uit het munthuis van Rome. Onder twee munten voor
regionaal gebruik. Links een brons met op de keerzijde het hoofd van de
beroemde ‘Tyche van Antiochië’, rechts een zilveren tetradrachme.
Verder
lezen
Er bestaan twee goed
geschreven Engelstalige inleidingen op de Romeins provinciale muntslag:
Butcher, K., Roman Provincial
Coins. An Introduction to the ‘Greek Imperials’ (London, 1988) - een aanrader.
Sayles, W., Ancient Coin
Collecting IV: Roman Provincial Coins (Iola, WI, 1998).
Een catalogus voor provinciale
muntslag zoals RIC dat is voor de
keizerlijke, bestaat nog niet. Wel wordt eraan gewerkt: inmiddels zijn van de RPC (Roman
Provincial Coinage) vier delen gepubliceerd – nog lang geen compleet
overzicht dus.