Priesterattributen

Figuur
1: Antoninianus van Carinus als caesar (geslagen 282/83) met op de keerzijde
priesterattributen
De keerzijde van de munt van
Carinus uit figuur 1 heeft een voorstelling van een aantal objecten die over
het algemeen aangeduid worden als ‘priesterattributen’, ‘offerattributen’ of,
in Engelse beschrijvingen, ‘priestly implements’. Niet vaak worden in
determinaties de objecten afzonderlijk genoemd. In het onderstaande zal ik
proberen iets te vertellen over deze objecten, aangezien ze op veel Romeinse
munten te vinden zijn. Achtereenvolgens komen ter sprake: lituus, offermes,
bijl patera, kan, simpulum, aspergillum en apex. Daarna probeer ik
tot besluit nog iets te zeggen over de reden waarom deze objecten op munten
werden afgebeeld.
Het meest linkse object op de
munt van Carinus uit figuur 1 is een zogenaamde lituus. Tegenwoordig zal
die waarschijnlijk herkend worden als de staf van Sinterklaas. In de Romeinse
tijd werd deze staf echter gedragen door de augur. De augures
vormden één van de priestercolleges van het oude Rome. Zij hielden zich vooral
bezig met voortekenen. Voorafgaand aan bijvoorbeeld een veldslag namen de augures
de voortekenen waar om te zien of het verstandig was de strijd aan te gaan of nog
even te wachten. Dit deden ze vooral met het waarnemen van de vlucht van
vogels. Het gebied waarin ze de vogels observeerden, werd afgebakend met de lituus.

Figuur 2: Denarius van Marcus Antonius, geslagen in 38 v.C. De voorzijde heeft een voorstelling van Marcus Antonius als augur. Hij draagt de trabea (een soort toga) en houdt een lituus in de hand (Foto CNG, Triton VI, lot 794).
Zoals zoveel beschavingen uit de
oudheid, kende ook de Romeinse religie dierenoffers. Daarom wordt er in
voorstellingen van priesterattributen ook vaak een offermes afgebeeld. Op de
bovenstaande munt van Carinus is dat het tweede object van links (vergelijk ook
figuur 8). Een mes werd gebruikt voor het doden van kleinere offerdieren. Voor
het doden van grotere dieren, zoals stieren, werd een bijl gebruikt. Naderhand
werd het offermes natuurlijk wel ter hand genomen om het offerdier aan stukken
te snijden: anders zou de haruspex, de priester die de voortekenen
schouwt met behulp van de ingewanden van offerdieren, zijn werk niet kunnen
doen.
De kleine cirkel naast het mes
is een patera of offerschaal. Dit object, door de Grieken phiale genoemd,
was een ondiepe kom zonder handvatten. Een patera werd op verschillende
manieren gebruikt tijdens offerrituelen. Zo werd er vanaf een offerschaal
graan, zout of een vloeistof op een brandend altaar of op het offerdier
verspreid. Er worden talloze goden, godinnen en personificaties afgebeeld met
een patera. Dat wil zeggen dat deze figuren het waardig zijn offers te
ontvangen.

Figuur
3: Denarius van Galba, met op de keerzijde een voorstelling van Salus die met
een patera offert boven een brandend altaar (Foto: CNG, Triton IX, lot 1408).
In een kan (in Engelse
beschrijvingen ‘jug’ of ‘pitcher’) genoemd, werd vloeistof (water, wijn of
honing) bewaard die tijdens een offerceremonie gebruikt werd. Door de
functionele overeenkomst worden patera en kan daarom soms ook getweeën
afgebeeld (net als bijl en offermes).
Het object naast de kan (zie nogmaals
figuur 1) is een zogenaamde simpulum of simpuvium. Dit object,
een soort van soeplepel, werd door diverse priesters of pontifices tijdens
hun rituelen gebruikt. Met een simpulum werd bijvoorbeeld de wijn die
als plengoffer bedoeld was, vanuit het mengvat in een patera geschept.

Figuur
4: Sestertius van Lucilla, geslagen in 161/2, met op de keerzijde een
voorstelling van de godin Vesta met in haar rechterhand een simpulum (Foto:
CNG, Mail Bid Sale 69, lot 1424).
Het meest rechtse object op de
munt van Carinus in figuur 1 wordt in beschrijvingen aspergillum
genoemd. Dit mag dan een mooi Latijns woord zijn, maar we weten niet of de
Romeinen dit object ook zo noemden. Het woord is afkomstig uit de kerk, waar
het object dat gebruikt wordt om heilig water rond te spatten zo genoemd wordt.
Het priesterattribuut op Romeinse munten werd voor soortgelijke doeleinden
gebruikt en daarom is deze term gekozen door numismaten. Een goed Nederlands
woord voor de apergillum is sprenkelaar.

Figuur
5: Denarius van de Romeinse republiek (geslagen 81 v.C.) met op de keerzijde
een priester die met een aspergillum een nietsvermoedende stier besprenkeld met
een vloeistof, alvorens het dier geofferd wordt (Foto: CNG Mail Bid Sale 61,
lot 1374)
Voor de volledigheid, ten
slotte, nog een priesterattribuut die niet op de munt Carinus staat afgebeeld,
maar soms wel voorkomt op andere Romeinse munten: de apex.
Oorspronkelijk werd met dit woord de olijftwijg bedoeld die de muts van een flamen,
een Romeinse priester, sierde. Later werd de hele priestermuts apex genoemd.
Op de beroemde denarius van Julius Caesar ‘met de olifant’ staan op de andere
zijde priesterattributen afgebeeld, met aan de rechterzijde een apex,
oftewel het hoofddeksel van de flamen (in het bijzonder de flamen
Dialis).

Figuur
6: Denarius van Julius Caesar (geslagen 49/8 v.C.), met op de keerzijde
v.l.n.r. simpulum, aspergillum, bijl (met erbovenop een wolfskop) en apex
(Foto: CNG, Triton IX, lot 1317)
Nu blijft er alleen nog de vraag: ‘Waarom lieten Romeinse heersers deze attributen op hun munten zetten?’ Als besluit van dit artikel zal ik proberen daar een antwoord op te geven.
Religie en politiek was erg verweven
in het Romeinse rijk. Het bekleden van een priesterambt was een gebruikelijk
onderdeel van een politieke carrière. Romeinse heersers voelden altijd de
noodzaak hun bevoegdheden te vermelden op hun muntslag. Daarom vinden we naast
politieke functies als consul en imperator ook religieuze ambten
als augur en pontifex op munten. En in de keizertijd is, mits de
keizer dat ambt bekleedde natuurlijk, pontifex maximus (‘hogepriester’)
een vast onderdeel van ’s keizers titulatuur op munten.
Sommige van de attributen die
hierboven besproken zijn, kunnen ook afzonderlijk symbool staan voor een
priestercollege. De munt van Marcus Antonius, waarop hij met de lituus afgebeeld
staat, propageert bijvoorbeeld dat hij lid is van het college van de augures.
En zoals de lituus dit bewuste college symboliseert, staan andere
attributen voor andere priesterlijke colleges van Rome. Dat blijkt heel mooi
uit een munt die keizer Claudius voor de jonge troonopvolger Nero liet slaan:

Figuur 7:
Aureus van Nero (geslagen 50-54) met op de keerzijde priesterlijke
symbolen (CNG, Mail Bid Sale 63, lot 1239)
De gelegenheid voor deze emissie
blijkt uit het eerste gedeelte van het keerzijdeomschrift: SACERDos COOPTatus
IN OMNia CONLegia, oftewel: de jonge Nero is ‘toegelaten tot alle
priestercolleges’. Dit feit wordt aanschouwelijk gemaakt door de attributen die
afgebeeld staan. Deze symboliseren namelijk de vier belangrijkste
priestercolleges van het oude Rome:
Het keerzijdetype ‘priesterattributen’ komt in de keizertijd
vooral voor op munten van caesares, oftewel troonopvolgers. Dat
illustreert de bovenstaande aureus van Nero, de munt van Carinus uit figuur 1
en de onderstaande denarius van Marcus Aurelius als caesar. Bijna elke caesar
die er bestaan heeft, heeft munten van dit type. De reden hiervoor is voor
de hand liggend. Caesares, meestal ‘het zoontje van de keizer’, waren
over het algemeen jong en moesten daarom nog beginnen aan hun politieke
loopbaan. En een lidmaatschap van één of meer priestercolleges was vanouds een
comfortabel begin van de ambtelijke carrière.

Figuur
8: Denarius van Marcus Aurelius (geslagen 140-144) met op de keerzijde v.l.n.r.
offermes, aspergillum, kan, lituus en simpulum (Foto: Gemini LLC, auction II,
lot 462).
Veel Romeinse heersers hielden
ervan om al hun bevoegdheden zo opzichtig mogelijk te etaleren. Daarom vinden
we priesterambten vermeld op munten, of symbolen van het priesterschap van de
heerser. Maar het slaan van munten met dit keerzijdetype gaat verder dan dat.
De onderliggende boodschap wordt duidelijk uit het keerzijdeomschrift dat dit
type meestal begeleidt (zie figuur 1 en 8): PIETAS AVGG. Het gaat dus ten
diepste om het overbrengen van de boodschap dat de keizer, of de troonopvolger,
over pietas beschikt. De priesterattributen worden namelijk keer op keer
vergezeld van omschriften die spreken van de ‘pietas van de keizer(lijke
familie)’ of de ‘pietas van de caesar’.
Pietas was een
van de belangrijkste Romeinse deugden. Het hield vroomheid in ten
opzichte van de goden, plichtsgetrouwheid ten opzichte van de staat en respect
ten opzichte van anderen, in het bijzonder de ouders. Door de pietas van
de keizerlijke familie is dus een goed bestuur van het Rijk gewaarborgd. Zij
zijn plichtsgetrouw in hun bestuurlijke functies en zorgen voor de zegen van de
godenwereld, omdat ze trouw en op de goede manier de offers brengen. En dat is
het natuurlijk waard om gezegd te worden.