Index

Keizerlijke Titulatuur

Eerst volgen de afkortingen van keizerlijke titulatuur op munten in een kort overzicht. Daarna volgt het commentaar.

ARM                      

Armeniacus           

Overwinnaar van de Armeniërs

AVG                      

Augustus/Augusta   

Lett. ‘Verhevene’, keizer, keizerin

BEA                      

Beatissimus            

Meest gelukkige en gezegende. Zie ook hier

BRIT                     

Britannicus             

Overwinnaar van de Britanniërs

CAES, C, CAE         

Caesar                  

Erenaam, als titel ‘troonopvolger’, ‘kroonprins’, ‘onderkeizer’

COS, C, CONS        

Consul                   

Consul

COS DES               

Consul designatus   

Benoemd als consul

CENS                    

Censor                  

Censor

CENS P, CEN PER     

Censor perpetuus    

Censor voor het leven

D, DAC                  

Dacicus                 

Overwinnaar van de Daciërs

DN                        

Dominus noster      

Onze heer

F, FEL                   

Felix                     

Gelukkig, gezegend en zegenbrengend

F, FIL                    

Filius/Filia               

Zoon, dochter

FORT C(AES)          

Fortissimus caesar  

Allermoedigste caesar

G, GER GERM          

Germanicus            

Overwinnaar van de Germanen

I, IN, INV               

Invictus                 

Onoverwonnen en onoverwinbaar

IMP                      

Imperator              

Erenaam, bevelhebber

M, MAT                 

Mater                   

Moeder

MAX                     

Maximus                

De grootste

N                         

Nepos                   

Kleinzoon

NC, NOB C(AES)      

Nobilissimus caesar 

Meest edele caesar

OPT                      

Optimus                

De beste

P                          

Pius                      

Plichtsgetrouw tegenover goden en mensen

P, PT                    

Pater                    

Pater

PARTH                   

Parthicus               

Overwinnaar van de Parthen

PERP                     

Perpetuus              

Eeuwig

PM, PONT MAX       

Pontifex maximus    

Hogepriester

PONT                    

Pontifex                 

Priester

PP                        

Pater patriae          

Vader van zijn vaderland

PRONEP                 

Pronepos               

Achterkleinzoon

SARM                    

Sarmaticus            

Overwinnaar van de Sarmaten

TR P, TR POT         

Tribunicia potestas  

Bekleed met de macht van volkstribuun

 

NJ02.jpg

Inleiding

Op de keerzijde van deze denarius van Septimius Severus (193-211) staat in het omschrift te lezen: PMTRPXVIIICOSIIIPP. Elke verzamelaar van Romeinse munten heeft zich aan het begin van zijn verzamelcarrière wel eens achter de oren gekrabd en zich afgevraagd wat die abacadabra betekenen moet.

Zoals de lezer waarschijnlijk al vermoedt, betreft het hier afkortingen. Afkoringen van de titels, ambten en erenamen van de keizer. En er staat vaak ook nog bij voor de hoeveelste keer dat ambt bekleed is. Die afkortingen kunnen nog al eens ingewikkeld overkomen en er liggen veel misverstanden op de loer. De letter P, bijvoorbeeld, kan staan voor Publius, pius, pater, Persicus, Parthicus, potestas, patriae, pontifex en perpetuus. Gelukkig is de juiste betekenis gemakkelijk te achterhalen door te kijken naar de plaatsing van de letter in het omschrift.

Het idee is vaak: hoe korter je afkort, hoe meer er op een muntje kan, en hoe meer titulatuur, des te groter de advertentiewaarde van de keizer. Hieronder zal ik de meest voorkomende titulatuur op de Romeinse keizerlijke muntslag bespreken. Elke titel wordt kort uitgelegd en vergezeld van de mogelijke afkortingen op munten, alsook de Griekse vertaling die we tegenkomen in de Romeinse provinciale muntslag (NB: de S wordt op Griekstalige munten uit de Romeinse provinciën als Σ of als C geschreven).

Augustus (AVG en AVGVSTVS)

Deze titel, die als ‘Verhevene’ te vertalen is, werd verleend aan keizer Augustus (die toen nog Octavianus heette) in 27 voor Christus. Alle latere Romeinse keizers gebruikten de titel om zo te delen in de roem van hun voorganger. De vrouwelijke vorm, augusta, werd gedragen door de keizerin en soms door eventuele vrouwelijke familieleden van de keizer. Op Griekse munten komen we de titel, die dus effectief ‘keizer’ betekent, tegen als sebastos en augusta als sebastè (CEBACTOC, CEBACTH). Ook komt de Latijnse spelling met Griekse letters voor: AVΓ(OYCTOC).

Pontifex Maximus (P M, PONT MAX, PON MAXI)

Het woord ‘pontifex’ betekent letterlijk ‘bruggen-/wegenmaker’ en werd gedragen door een lid van een priestercollege. Het hoofd van al die pontifeces was de pontifex maximus, oftewel de ‘grootste pontifex’. Dat woord kan dus vertaald worden met het Nederlandse ‘hogepriester’. De titel werd door Romeinse keizers gedragen tot de tijd van Constantijn de Grote.

Tribunicia potestas (TR P, TR POT)

Het ambt van volkstribuun (de tribunus plebis) werd in de eerste helft van de vijfde eeuw voor Christus ingesteld; ten tijde van de Romeinse republiek dus. De volkstribunen moesten afkomstig zijn uit de lagere sociale klasse van Rome, de plebeeërs, en hun belangrijkste taak was het beschermen van de belangen van de plebeeërs tegenover de rijke patriciërs. Volkstribunen hadden een aantal belangrijke politieke machtsmiddelen tot hun beschikking, waaronder het vetorecht op beslissingen van andere magistraten en het recht de senaat bijeen te roepen.

De Romeinse keizer was over het algemeen patriciër en kon dus officieel geen volkstribuun zijn. Om die reden werd onder keizer Augustus een rare constructie bedacht: de keizer is geen volkstribuun, zo werd er gezegd, maar krijgt wel alle bevoegdheden van dat ambt. Op munten staat dit verwoord als ‘bekleed met de macht van volkstribuun’ (tribunicia potestas). Het tribunaat was een van de belangrijkste constitutionele pijlers van het gezag van de Romeinse keizer.

De ‘macht van volkstribuun’ moest ieder jaar hernieuwd worden. Dit feit is zeer welkom voor zowel de historicus en de archeoloog als de verzamelaar, omdat daardoor een munt tot op het jaar nauwkeurig gedateerd kan worden. Een voorbeeld: de bovenstaande denarius van Septimius Severus vermeldt dat de keizer voor de achttiende maal bekleed is met de macht van volkstribuun (TR P XVIII). Dat betekent dat de munt geslagen is in het jaar 210, omdat Severus’ achttiende tribunaat op 1 januari 210 begon en op 1 januari 211 hernieuwd werd. Vanaf dan staat er TR P XVIIII op zijn munten. Tot Constantijn de Grote vinden we dit ambt op Romeinse munten.

Op provinciale munten komen we de frase dèmarchikès exousias tegen voor het tribunaat - ΔHMAPX(IKHC) EΞ(OYCIAC).

Consul (C, COS, CONS)

De twee consuls waren de hoogste magistraten van de Romeinse republiek. Zij werden ieder jaar gekozen. De Romeinse keizer bekleedde dit ambt regelmatig en overeenkomstig de republikeinse traditie altijd met een mede-consul. Tijdens de keizertijd hadden de consuls geen politieke macht meer, maar de ceremoniële plichten van de consuls brachten hen wel respect en aanzien. Romeinse keizers bekleedden het ambt van consul niet allemaal even vaak. Vespasianus was bijvoorbeeld bijna ieder jaar van zijn regeringsperiode consul, terwijl Hadrianus het in 119 wel welletjes vond, na drie keer consul te zijn geweest in zijn eerste drie regeringsjaren. Tot zijn dood in 138 liet hij de baan aan anderen over en blijft er COS III vermeld staan op zijn munten.

Soms wordent aan COS de letters DES toegevoegd, gevolgd door een getal. Deze afkorting betekent consul designatus, en COS DES III, bijvoorbeeld, wil zeggen dat de keizer zijn ambt voor de tweede maal bekleedt, maar dra aan zijn derde termijn zal beginnen.

De laatste keer dat consul op Romeinse munten vermeld staat is in 321, op munten van Constantijn II en Crispus, maar het ambt bleef bestaan tot na de val het Romeinse rijk in 476. Op Griekse munten wordt het ambt aangeduid met het woord hupatos (YPATOC). De ambtstermijnen worden genummerd met Griekse numeriek als YPATOC A, YPATOC B, YPATOC Γ.

Pater patriae (PP)

De eretitel pater patriae, ‘vader van zijn vaderland’, werd voor het eerst in 2 voor Christus door de senaat toebedeeld aan keizer Augustus. De meeste keizers tot Theodosius II droegen deze eretitel. Sommige keizers eigenden zich die toe, anderen kregen hem nooit, en sommigen wilden de titel pas laat in hun regeringsperiode dragen.

V3007.jpg

De voorzijde van deze antoninianus van Probus laat nog meer keizerlijke titulatuur zien: IMP C M AVR PROBUS P AVG.

Imperator (IMP)

De titel ‘Imperator’, die te vertalen is als ‘bevelhebber’, is lastig omdat die op twee manieren voorkomt op Romeinse munten, om precies te zijn als praenomen en als cognomen. Op de eerste wijze vinden we de titel voorafgaand aan ’s keizers naam, op de tweede wijze vinden we titel erna.

Imperator voorafgaand aan de eigennaam. Op de bovenstaande munt van Probus zien we de naam voorafgaand aan de naam van de keizer. Hier is de titel in algemene zin bedoeld: de keizer is sinds zijn troonsbestijging logischerwijs ook opperbevelhebber van de legioenen. Na verloop van tijd wordt imperator steeds meer een formele keizerlijke erenaam, vaak in samenhang met de erenaam caesar (zie aldaar). Zodoende beginnen veel omschriften op de voorzijde van Romeinse munten met een variatie op IMP CAES (Imperator caesar), waarbij die namen regelmatig de persoonlijke praenomen en nomen gentile van de keizer vervangen: Imperator caesar Probus in plaats van Marcus Aurelius Probus.

Imperator na de eigennaam. Tijdens de Romeinse republiek bestond een ritueel waarin de legioenen hun veldheer bijzondere eer bewezen door hem ‘als imperator toe te juichen’ (acclamatio imperatoria). Dit werd voortgezet tijdens de Romeinse keizertijd, en natuurlijk was nu de keizer degene die geëerd werd. Als de titel na de naam van de keizer genoemd wordt, is er sprake van een referentie aan een dergelijke gebeurtenis. Daarom vinden we ook vaak een getal na de afkorting IMP (IMP III betekent dan ‘voor de derde maal toegejuicht als imperator’). Vergelijk de onderstaande munt waar ‘IMP XI’ na de keizersnaam L SEPTimius SEVerus AVGustus staat in het omschrift.


V2421.JPG

Er is maar één munt waarop beide betekenissen van imperator voorkomen: een as van Augustus met het omschrift IMP CAESAR DIVI F AVGVSTVS IMP XX.

De titel imperator komt voor het laatst voor op munten van Theodosius de Grote, die gelijk ook een record zette met het aantal acclamaties: IMP XXXII, staat er op een solidus. Onder Constantijn de Grote werd imperator caesar vervangen door dominus noster (zie aldaar).

In het Grieks wordt imperator geschreven als autokrator – AVTOKPATΩP – en wordt in de regel afgekort als AV, AVT of AVTOK.

Caesar (C, CAE, CAES, CAESAR)

De naam caesar is terug te voeren tot de beroemde Julius Caesar, het was een cognomen die door verschillende telgen uit zijn familie gedragen is. Na Julius Caesar was Caesar de familienaam van de keizerlijke familie, denk aan Augustus, Germanicus, Tiberius en Caligula. Maar ook keizer Claudius besloot de naam caesar te dragen, terwijl hij in feite niet verwant was aan Julius, en na de dood van Claudius’ opvolger Nero werd de titel aangenomen door Galba, Otho, Vitellius en Vespasianus, die al helemaal geen aanspraken konden maken op familiebanden met Julius Caesar en Augustus: langzamerhand was de conventie ontstaan dat de keizer bij zijn troonsbestijging de erenamen imperator caesar ging dragen.

Caesar kan verschillende betekenissen hebben, afhankelijk van de plaatsing in het omschrift. Net als bij imperator is het dus ook hier van belang goed te kijken waar caesar staat ten opzichte van de keizersnaam. Daarmee verschilt de betekenis namelijk aanzienlijk.

Caesar voorafgaand aan de eigennaam. Als eerste komt caesar voor voorafgaand aan de naam van de keizer, vaak in combinatie met imperator (IMP C, IMP CAES of IMP CAE, zoals op de bovenstaande munt van Probus). Als caesar op deze plaats te lezen is, is er sprake van een keizerlijke eretitel, gereserveerd voor hem en voor zijn familie.

In dit kader een uitstapje naar de Romeinse provinciale muntslag. Hieronder staat een biljoenen tetradrachme van Philippus I (244-249) afgebeeld, geslagen in Antiochië in Syrië.

V3055.jpg

De omschriften geven de keizerlijke titulatuur in het Grieks:

AYTOK K M IOYLI FILIPPOC CEB - DHMARX EXOYCIAC YPATO Δ; wat voluit betekent:

Autokrator Kaisar Markos Ioulios Philippos Sebastos – Dèmarchikès Exousias Hupatos Δ; oftewel in het Latijn:

Imperator Caesar Marcus Julius Philippus Augustus – Tribunicia Potestas Consul IIII; met als equivalent Latijns omschrift: 

IMP C M IVL PHILIPPVS AVG – TR POT COS IIII               

Caesar na de eigennaam. Als caesar in het omschrift na de eigennaam van de persoon op de munt te lezen staat, is er sprake van een titel met een meer specifieke betekenis, namelijk die van ‘erfgenaam van het keizerschap’. Van die betekenis zien we voor het eerst de contouren tijdens de Flavische dynastie: terwijl keizer Vespasianus de namen imperator, caesar en augustus droeg, werd zijn zoon en mede-keizer Titus alleen imperator caesar genoemd en de jongste zoon Domitianus alleen caesar. Toen Vespasianus en Titus gestorven waren en Domitianus augustus werd, gaf hij de naam caesar aan zijn zoontje, dat jong stierf.

De titel caesar in optima forma is te situeren op het moment dat keizer Hadrianus Aelius adopteerde als zoon en hem de titel van caesar verleende. Toen Aelius in 138 bezweek aan tuberculose werd Antoninus Pius caesar in zijn plaats.

Vanaf het midden van de derde eeuw vinden we steeds vaker een toevoeging aan caesar: de titel wordt vanaf dan opgeblazen tot nobilissimus caesar, ‘meest edele caesar’. Philippus II is de eerste die zo genoemd wordt op munten (afgekort tot N C en NOB CAES). In de late keizertijd wordt de titel nog op andere vindingrijke manieren aangezet: sporadisch lezen we beatissimus caesar (BEA C – ‘meest gelukkige en gezegende caesar’) en fortissimus caesar (FORT C ‘allermoedigste caesar’)

De laatste fase van de ontwikkeling van de titel caesar vindt plaats onder de tetrarchie, rond de eeuwwende van de derde naar de vierde eeuw. In dit systeem (heerschappij van vier), voornamelijk bedacht om de verdediging van het Rijk beter te kunnen organiseren, waren er twee augusti (Diocletianus en Maximianus) en twee caesares (Galerius en Constantius I). Deze caesares waren in feite ‘onderkeizers’.

In het Grieks wordt caesar als kaisar geschreven – KAICAP. De toevoeging nobilissimus verschijnt als epiphanès – EPIΦ(ANHC). De combinatie imperator caesar aan het begin van het omschrift wordt op provinciale munten vaak afgekort als AVT KAIC, AVT K, AV K et cetera.

V2991.jpg

Op de bovenstaande antoninianus van Aemilianus staan in het voorzijdeomschrift nog twee veelvoorkomende keizerlijke eretitels te lezen: IMP AEMILIANVS PIVS FEL AVG.

Pius (P en PIVS)

De titel pius werd voor het eerst gedragen door keizer Antoninus Pius. Het woord is moeilijk met één Nederlands woord te vertalen omdat er veel betekenissen in samenkomen. Pius komt van pietas, dat ‘vroomheid’ omvat, tegenover de godenwereld, maar ook ‘plichtsgetrouwheid’, tegenover de staat, en een besef van respect en eerbied tegenover ouders en, meer in het algemeen, tegenover medemensen. Pius luidt in het Grieks eusebès – EYC(EBHC).

Felix (F, FEL en FELIX)

Keizer Commodus was de eerste die felix toevoegde aan pius. Vanaf dan zien we de twee titels vaak samen (PF of, zoals op bovenstaande sestertius, PIVS FEL). Felix betekent ‘gelukkig, gezegend en zegenbrengend’ (‘gelukkig’ dan niet in de betekenis van ‘geluk hebben’ maar in de betekenis van ‘voorspoedig en succesvol’)

Deze twee titels treffen we in combinatie aan vanaf Commodus tot de val van Romeinse rijk onder Romulus Augustulus in 476. De schrijvers van het informatieve boekje Muntwijzer van de Romeinse tijd vatten de boodschap van de combinatie pius-felix treffend samen: ‘Hij, die zijn plicht tegenover God en medemens verstaat en daarom een zegen deelachtig wordt, waarin zijn onderdanen delen’. Felix luidt in het Grieks eutychès – EYT(YXHC).

Militaire epitheta (Germanicus, Parthicus et cetera)

Als de keizer belangrijke militaire successen behaalde, werd dat ook gememoreerd op munten. Hij werd dan bijvoorbeeld ‘overwinnaar van de Parthen’ genoemd (Parthicus) of ‘overwinnaar van de Gothen’ (Gothicus). Op de drie munten hieronder staan dergelijke militaire ‘epitheta’: links een Domitianus denarius met Germanicus (GERM – 12 uur) en een denarius van Caracalla met Britannicus (BRIT – 4 uur). Deze titels kunnen ook gestapeld worden. Trajanus heet bijvoorbeeld soms Germanicus Dacicus Parthicus op sommige van zijn munten.

milep.JPG

Als een keizer vond dat zijn militaire overwinning alle voorgaande overwinningen in de schaduw stelde, voegde hij de titel maximus toe. Septimius Severus wordt bijvoorbeeld Parthicus Maximus genoemd op zijn munten (‘grootste overwinnaar van de Parthen’ – zie de munt boven) en Gallienus Germanicus Maximus, (‘grootste overwinnaar van de Germanen’). Deze titels konden ook vaker gegeven worden en dan worden ze wel genummerd – de keerzijde van een antoninianus van Gallienus (boven, rechts) heeft als omschrift ‘Germanicus Maximus V’.

Op de Romeinse muntslag vinden we veel verschillende militaire epitheta, zoveel dat ook die een apart verzamelgebied vormen: Germanicus, Parthicus, Persicus, Gothicus, Armeniacus, Brittanicus, Sarmaticus, Africanus en Medicus.

Dominus Noster (DN)

De titel dominus, die ‘heer’ betekent, werd door de Romeinen zeer lang angstvallig vermeden omdat het een woord was dat de verhouding tussen meester en slaaf uitdrukte. De Romeinse keizer presenteerde zich liever als princeps civum, eerste burger. Toch zijn er in de vroege keizertijd, volgens de bronnen althans, enkele keizers geweest die zich graag dominus lieten noemen (dat wordt bijvoorbeeld gezegd over Caligula en Domitianus). De titel heeft echter nooit zijn weg gevonden naar de Romeinse muntslag. De eerste keer dat dominus prijkt op een Romeinse munt is in de tweede helft van de derde eeuw, op een zeer zeldzame oplage van keizer Aurelianus met het omschrift Deus et dominus natus Aurelianus (‘Aurelianus, heer en god van geboorte’).

De eerste keizer die zich grootschalig als ‘heer’ profileert is Diocletianus, op de wende van de derde naar de vierde eeuw, maar op munten gebeurt dat pas na zijn aftreding in 306. Vanaf zijn regering spreken sommige historici dan ook niet langer van het principaat maar van het dominaat om de Romeinse keizertijd te duiden.

In de laatste jaren van Constantijn de Grote wordt de keizerlijke erenaam imperator caesar definitief vervangen door dominus noster, ‘onze heer’. Deze overgang gaat gepaard met de introductie van de diadeem in het keizerportret, een symbool van absolute macht, bekend van beeltenissen van Alexander de Grote en de hellenistische monarchen. De diadeem vervangt de lauwerkrans van de imperator.

domin.JPG

Links de munt waarop een keizer zich voor het eerst ‘Dominus’ laat noemen op een munt – Deo et Domino Nato Aureliano. In het midden een abdicatiefollis van Diocletianus met het omschrift Dominus Noster (DN) Diocletianus. Rechts een keerzijde met het omschrift Dominus Noster Constantinus Augustus.


Censor (CENS)

Tijdens de Romeinse republiek werd eens in de vijf jaar een censor benoemd, samen met een collega. Zij hielden toezicht op de belastingen en de burgerlijke stand, benoemden de leden van de Senaat en bewaakten de zeden. Net als het ambt van consul is de functie in de keizertijd voornamelijk decoratief.

Op munten komen we het ambt nauwelijks tegen, met uitzondering van de muntslag van de Flavische dynastie. Domitianus riep zich ook nog eens uit tot ‘censor voor het leven’, censor perpetuus.

Invictus (INV, INVICTVS)

Invictus is een epitheton van de zonnegod (Sol invictus). Het woord kan op twee manieren vertaald worden, namelijk als ‘onoverwonnen’ en als ‘onoverwinbaar’. Verscheidene Romeinse keizers, vooral in de derde eeuw, noemen zich invictus op munten.

Perpetuus (P, PER, PERP)

Een uitzonderlijke voorzijde van keizer Probus versterkt de keizerlijke erenaam imperator met het woord perpetuus: Perpetuo imp(eratori) – ‘voor de eeuwige imperator’. In de vierde en vijfde eeuw wordt het woord populairder, nu in combinatie met augustus. Onder de vroege Byzantijnse keizers wordt PerPetuus AVGustus de standaard voor het voorzijdeomschrift.

Optimus Princeps (OPTIMO PRINCIPI)

Hoewel de Romeinse keizer zich het liefst presenteerde als ‘eerste burger’, princeps civum, komt het woord princeps op zichzelf alleen voor op een koloniale munt. Op de Romeinse muntslag komt de titel wel voor in combinatie met optimus: ‘De beste’. In 103 werd de eretitel optimus princeps aan keizer Trajanus toebedeeld door ‘de Senaat en het Volk van Rome’ en we vinden een uitvoerige emissie van munten met het keerzijdeomschrift Senatus populus que Romanus optimo principi, vergezeld van een groot scala van voorstellingen (zie bijvoorbeeld de keerzijde van bovenstaande denarius). Ongeveer tweehonderd jaar later imiteert Constantijn de Grote de munten van de door hem zo bewonderde Trajanus en vaardigt ook een aantal emissies uit waarop hij optimus princeps genoemd wordt.

Op Griekse munten van Trajanus wordt zijn titel optimus weergeven als aristos (APICTOC).

Divus (DIVVS, DIVO, DV)

Een aantal keizers viel de eer te beurt na hun dood ‘vergoddelijkt’ te worden. Een vergoddelijkte keizer werd divus genoemd. De eer werd verleend door de senaat en na een plechtige ceremonie werd de keizer geacht ‘onder de goden te zijn opgenomen’. Hij kreeg een tempel en een priesterorde. Ook keizerinnen werden soms vergoddelijkt. Na haar dood in 141 werd keizerin Faustina, de overleden vrouw van Antoninus Pius, het onderwerp van een zeer uitvoerige commemoratieve muntslag. Haar naam verschijnt met de vrouwelijke vorm van de titel, diva – DIVA FAVSTINA AVGVSTA.

De laatste keizer van wie de vergoddelijking op munten gememoreerd wordt is Constantijn de Grote (Divus Constantinus).

Op munten zien we de titel vaak in de derde naamval, divo, om aan te geven dat de munt opgedragen is aan de nieuwe godheid. Zo lezen we op postume munten van Claudius II het omschrift divo Claudio Gothico – ‘Voor de vergoddelijkte Claudius Gothicus’.

Het Grieks kent niet het Latijnse onderscheid tussen deus (‘god’) en divus (‘vergoddelijkte god’). Vergoddelijkte personen worden dan ook, net als de Olympische goden, theos en thea genoemd: ΘEOC, ΘEA. Het is misschien nog interessant op te merken dat, in tegenstelling tot de reguliere Romeinse muntslag, op provinciale munten de keizerlijke familie soms al bij leven als god vereerd werd. Er zijn munten van bijvoorbeeld Septimius Severus en Julia Domna die hen theos en thea noemen, nog voordat ze overleden en officieel vergoddelijkt waren.

Familiebanden

Sommige afkortingen op munten hebben betrekking op de familiebanden van de keizer. Hieronder zal ik daarvan een kort overzicht geven, met ter illustratie een voorbeeld van een omschrift.

Filius (F, FIL) – ‘Zoon’. Op munten uit de Romeinse republiek komt de letter F veelvuldig voor in de naam van de muntmagistraat verantwoordelijk voor de emissie. De frase P SERVILI M F betekent bijvoorbeeld Publius Servilius Marci filius, oftewel ‘Publius Servilius, zoon van Marcus [Servilius].

Keizer Augustus benadrukte vaak dat zijn vader de vergoddelijkte Julius Caesar was: op een denarius staat het omschrift Imperator Caesar divi Julii filius, oftewel ‘Imperator Ceasar [Augustus], zoon van de vergoddelijkte Julius’.

De vrouwelijke vorm, filia, ‘dochter’, komt ook voor op munten. Faustina II, de vrouw van Marcus Aurelius, wordt voordat zij de titel augusta kreeg steevast Pii augusti filia genoemd, ‘dochter van keizer [Antoninus] Pius’.

Pater (P, PT, PATER) – ‘Vader’. Als je als keizer aan het begin van je regering toevallig een beroemde vader als voorganger hebt, is het handig dat op munten te benadrukken. Op de postume munten van Constantijn de Grote, geslagen door zijn zoons, zien we dan ook het omschrift Divus Constantinus pater augustorum, oftewel ‘De vergoddelijkte Constantijn, vader van de keizers’.

Het woord mater – ‘Moeder’ – komt ook voor op Romeinse munten, bijvoorbeeld op munten van Julia Domna: zij is Mater augustorum, de ‘moeder van de keizers [Caracalla en Geta]’.

Nepos (N, NEPOS) – ‘Kleinzoon’. Soms vond een keizer het belangrijk te vermelden wie zijn grootvader was. Dat doet Hadrianus bijvoorbeeld op een munt met het uitvoerige omschrift Imperator caesar divi Traiani Parthici filius divi Nervae nepos Traianus Hadrianus augustus, oftewel ‘Keizer Trajanus Hadrianus, Imperator Caesar, zoon van de vergoddelijkte Trajanus Parthicus, kleinzoon van de vergoddelijkte Nerva.

Pronepos (PRON) – ‘Achterkleinzoon’. Caligula noemde zichzelf de achterkleinzoon van Augustus: Divi Augusti pronepos.

Socer ‘Schoonvader’. In een emissie uitgevaardigd door Maxentius eert deze zijn vergoddelijkte schoonvader Galerius Maximianus: divus Maximianus socer, ‘De vergoddelijkte Maximianus, schoonvader [van Maxentius]’.

Soror‘Zuster’. Op een paar zeer zeldzame munten wordt Marciana, de zuster van keizer Trajanus, soror imperatoris Traiani (‘Zuster van imperator Trajanus’) genoemd.